Hier de getuigenis van
de eerste Kongojaren van wijlen Gerard Degroote, eerst meestergast in de
weverij dan technisch directeur, destijds verschenen in het UCO-blaadje. Men vraagt mij vaak: waarom ben je in 1949 naar Kongo vertrokken? De vraag is eenvoudig, het antwoord is moeilijker. Eerst en vooral was er een vorm van idealisme: na de oorlog werd er niets dan goed verteld over Kongo, er was werk, het weer was er goed, men kon een goede stuiver verdienen en vooral je kwam terecht in een andere wereld, een wereld die veel grootser was en ook, avontuurlijk. Bovendien had mijn vrouw (in die tijd nog mijn verloofde) een broer die reeds vanaf 1946 vertrokken was om er te werken in de belastingsdiensten. Zijn brieven liepen over van enthousiasme, en steeds opnieuw nodigde hij ons uit om ook over te komen. Eind 1948 zag ik een advertentie waarbij de Union Cotonnière personen zocht met een diploma A2-textiel om in Albertstad een nieuw bedrijf te gaan opstarten. Ik schreef, maar aanvankelijk kwam er geen antwoord. Dan maar Professor De Wilde ingeschakeld, een vriend van thuis, die voor een afspraak zorgde met de Heer Koch in de Union Cotonnière-burelen in de Savaanstraat. Benevens een lang gesprek moesten ook enkele testen afgelegd worden, met als bekroning het opnieuw regelen van een, door de Heer Koch, ontregeld getouw, welke in een verloren hoekje stond in de Weverij Cruyplandts. Hoewel ik dit getouw, noch van haar, noch van pluimen kende, kreeg ik het na enkele uren terug aan de praat, en slaagde zo met glans in mijn proeven. Ik kon starten, maar van de Heer Koch mocht ik niet alleen vertrekken, daar het leven voor een jonkman midden de Afrikaanse brousse veel te veel gevaren en verleidingen inhield. Wij hadden dus maar één keuze: trouwen, en dat zo rap mogelijk. Bij mij thuis was dit nog te doen, maar de grootste weerstand kwam van mijn schoonmoeder, die haar dochter nog veel te jong vond om reeds zo lang van huis weg te gaan. Uiteindelijk kwam alles in orde, en werden wij de volgende zondag door de pastoor van Zingem afgeroepen bij de huwelijksgeloften. Het feit dat Gerard Degroote nu plots trouwde riep natuurlijk heel wat vragen op: de verwarring werd nog groter toen ik aan kameraden vertelde dat ik moest trouwen, maar niet om de reden die zij veronderstelden. Uiteindelijk was het zover: we trouwden op 10 mei 1949, en reeds op 24/5 zaten wij op het vliegtuig, bestemming Kongo, De reis duurde in die tijd 5 dagen, en had meer weg van een toeristische excursie dan van een vliegtuigreis. Onze DC3 Dakota van Sobelair vloog de eerste dag tot in Rome, waar wij overnachtten, de tweede tot Athene, vervolgens tot in Caïro, maar uiteindelijk kwamen we toch aan in Kabalo, waar wij nog 18 uur de trein op moesten tot in Albertstad. Aan het station werden wij uitbundig begroet door de Belgen die reeds ter plaatse waren, zodat wij ons onmiddellijk opgenomen voelden in de groep, ledereen was verheugd dat de reis zonder problemen was verlopen, want men herinnerde zich nog de tragische ontsporing van een trein in 1947, waarbij drie Filtisaf-Belgen het leven lieten. Bij onze aankomst droomden wij ervan om onmiddellijk te gaan wonen in het prachtige huis waarvan men ons in België een foto had getoond. Uiteindelijk bleek dat ons huis er helemaal nog niet stond, maar dat men een foto had getoond van een ander huis. Geen nood, wij werden in een hotel ondergebracht in de stad, en we konden starten. Het bedrijf zelf was nog in volle opbouw, en had nog geen dak. De machines, oude occasiegetouwen die men had gekocht in de USA, stonden in kisten opgestapeld. De toestand van de getouwen was beneden alles, ze waren/vuil, op sommige zat er nog garen, de onderdelen lagen willekeurig door mekaar, iedere keer dat wij aan een kist begonnen schudden wij er eerst aan om te horen of er niets rinkelde. Toch slaagden wij erin, met veel goede moed, en zeer veel improvisatie om één getouw per dag te monteren. Proberen om het ook te doen draaien was er niet bij, want wij beschikten niet over voldoende elektriciteit. Zo werkten wij in de weverij gedurende zes dagen per week van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. In de spinnerij deed Leon Thooft hetzelfde om ook deze afdeling produktiewaardig te krijgen. De inlanders deden wat ze konden om te helpen, maar veel was dat niet. Toen dan uiteindelijk ook onze eigen elektriciteitscentrale operationeel was konden we starten. Wanneer liet eerste getouw begon te draaien, sloegen alle zwarten op de vlucht; ze waren ervan overtuigd dat God naar de aarde was afgedaald. Gelukkig kwamen ze na korte tijd terug en waren ze ten zeerste geïnteresseerd om bij Filtisaf te werken (en een vast inkomen te krijgen).
|