Getuigenissen en verhalen - Témoignages et récits

Voici, en résumé , ce que nous raconta Mr. Paul Declercq  lors d’un interview que nous lui avons consacré. 

"Van studies en opleiding ben ik mechanieker en het is op een klassieke wijze, de advertentie, dat ik in contact kwam met de UCO* en aangeworven werd door de Heer De Baets, die ik al kende van tijdens de oorlogsperiode, toen ik als vrijwilliger diende in een regiment waar hij kapitein was. Na goedkeuring door mijnheer Paul Hebbelynck kreeg ik te horen dat men mij zou inzetten in de afdeling Spinnerij van de opstartende fabriek in Kongo en dat ik daarvoor enkele maanden stage moest doen. Daarbij werd er mij ook gevraagd dieselmotoren Moës te demonteren en te verkisten.

Eindelijk op 7 juli 1947 scheepten mijn vrouw Hyacinthe, mijn dochter Jacqueline (6 maanden oud) en ikzelf op de Armand Grisar* in, in gezelschap van de familie Schellekens, richting Afrika. De reis tot Lobito verliep zonder grote zorgen. Toch herinner ik mij even dat we een das moesten dragen tijdens de avondmalen, ik leende er een van de mijne aan een vriend die de zijne had vergeten. Een lange treinreis begon vanuit Benguela met soms een zodanig kleine snelheid dat ik even de tijd had om van mijn wagen af te springen en water (om babymelk te maken) te gaan halen bij de bevolking en vlug weer op het rijdende konvooi te geraken. Ik herinner mij ook dat we tussen Kamina en Kabalo over een brede rivier moesten, waarschijnlijk de Lualabo, met een veerboot. Op de Nyembabrug zagen we nog de overblijfselen van het gebeurde  ongeluk.

Aangekomen in Albertstad logeerden we eerst in de "Chateau de Maux" in gezelschap van de familie Dalemans, Schellekens en De Cock. Enkele maanden nadien verhuisden we naar een klein huisje in de stad, vroeger gebouwd door een zekere De Kimpe. In de loop van het jaar 1948 kregen we ons huis dat we eerst deelden met de familie Devos. In onze straat woonden ook onder andere G. Pattyn, Verhuyck en Pringels. Bij mijn aankomst waren de fundamenten* gelegd en de steunpilaren stonden er al, maar de machines kwamen pas later langs Dar-Es-Salam en Kigoma. De kisten* werden opengebroken en alles werd op de grond op de kaai of in de hoofdstraat als puzzelstukken* opgesteld. Een hele karwei om eerst de toestand ervan te bepalen, eventuele schade op te nemen en dan alles te beginnen monteren. De machines of delen van machines werden over de rivier Lukuga getransporteerd, eerst door hulp van een veerboot, later werd er een houten brug* gebouwd, gevolgd kort daarna door een steviger betonnen brug, die door een hevig stormweer werd weggespoeld. Dan weer een voorlopige brug en en tenslotte de huidige metalen brug. Sommige indrukwekkende onderdelen, bijvoorbeeld voor stoomketels, werden langs het meer vervoerd en op het strand aangebracht en verder gesjouwd. We hadden de handen vol; ik was bestemd voor de spinnerij* maar hielp ook in het onderhoud van de elektrische centrale alsook bij het monteren van de "bancs à broches". Aan het hoofd stond de heer T'Hooft.

Ik vertrok op 25 februari 1961. Na de gebeurtenissen van 1960 waren vrouw en kinderen al een eerste keer geëvacueerd tijdens de onlusten met de Baluba's (ook Simba's genaamd) en daarna de strubbelingen tussen UNO-troepen en Katangese eenheden die verdreven werden en vervangen door Kongolese (soms muitende) soldaten.

Aldus de Heer Paul Declercq die ons nog verdere interessante inlichtingen bezorgde aangaande de taken van zijn werkmakkers. Met grote dank.

"De par ma formation je suis mécanicien et c'est classiquement par voie d'une annonce dans un journal que j'eu mes premiers  contacts  avec l'UCO* et ensuite fut engagé pour l'Afrique par l'intermédiaire de Mr. De Baets que je connaissais depuis quelques années, ayant servi sous ses ordres durant la dernière guerre. Après confirmation de mon engagement par Mr. Paul Hebbelynck je m'entendis dire que je serais affecté au département Filature de la nouvelle usine en voie de construction. A cette fin je fis quelques mois de stage dans les usines de l'UCO et l'on me demanda de demonter les moteurs diesel Moës pour les embaler dans des caisses en vue de leur expédition  vers l'Afrique.

Finalement c'est le 7 juillet 1947 que mon épouse, ma fille agée de 6 mois et moi-même nous nous embarquâmes sur l'Armand Grisar* en compagnie de la famille Schellekens. Le voyage jusqu'à  Lobito se passa sans histoires et quelques petites anecdotes me sont restées en mémoire dont celle du port obligatoire de la cravate aux repas de midi et du soir . Un ami à bord m'en emprunta une  plusieurs fois. Un long voyage ferroviaire commença depuis Benguela et la vitesse du convoi était parfois  à ce point lent qu'il m'était loisible de descendre, aller chercher de l'eau pour le biberon de ma fille et de reprendre le train en marche. Je me rappelle aussi qu'entre Kamina et Kabalo nous empruntâmes un autre mode de transport et dûmes traversé à l'aide d'un "bac" une rivière assez large, probablement la Lualaba. Arrivés près du pont de Nyemba nous pûmes apercevoir des débris de l'accident ferroviaire survenu il y a quelques semaines auparavant.

Notre premier logement à Albertville fut ce que nous appellions le "Château de Maux" et d'autres "la maison De Kimpe". Nous y avions habités un certain temps avec les familles Dalemans, Schellekens et De Decock. Après avoir transité par une petite maison en ville nous avons enfin , au courant de l'année 1948 pu occuper notre maison au quartier résidentiel de la Filtisaf que nous avons partagé durant un certain temps avec la famille Devos. Dans notre rue habitaient également les familles G. Pattyn, Verhuyck et Pringels entre autres. Lors de mon arrivée en 1947 il n'existait de l'usine que les fondements* et certains piliers de soutien. Les machines de divers ordre nous arrivèrent au courant de cette même année via Dar Es-Salam  et Kigoma.Les caisses* furent ouvertes et bientôt les quais de la CFL et les abords de la gare étaient jonchés de pièces faisant penser à un gigantesque puzzle*  à assembler. Il fallait d'abord  en faire le tri et  compter éventuellement  puis acheminer le tout de l'autre côté de la Lukuga. La traversé se fit d'abord à l'aide d'un "bac" halé des deux côtés des berges, puis l'on construisit provisoirement un pont d'abord en bois* puis en dure qu'une forte tempête emporta quelques temps après. Un deuxième pont en bois fut construit et remplacé quelques années plus tard par le pont métallique que nous connaissons encore actuellement. La première chaudière et d'autres grosses machines furent acheminées par le lac, couchées sur la plage et tirées quelques centaines de mètres plus loin. Nous étions fort occupés, constamment sur la brèche, travaillant d'arrache-pied même dans des domaines pour lesquels nous n'étions pas nécessairement formés . C'est ainsi que j'ai aidé au suivi de la centrale électrique tout en faisant partie de la filature* dont le chef de service était Mr. T'hooft  et assemblé  les bancs à broches.

J'ai quitté définitivement la Filtisaf le 25 février 1961 non sans avoir vécu les évènements de 1960 durant lesquels femmes et enfants furent évacués une première fois lors des événements relatifs à la révolte des Balubas et puis des combats entre les troupes katangaises et l'Onu."  

Nous le remercions vivement pour son témoignage et ses précieuses indications concernant ses camarades de travail.

Album Familie Declercq